VN-resolutie roept Houthi’s in Jemen op de gerechtelijke vervolging van bahá’ís te staken

Den Haag, 01 oktober 2019 — Door middel van een resolutie van de Mensenrechtenraad in Genève heeft de internationale gemeenschap op 26 september 2019 de Houthi-vervolging van bahá’ís in Jemen op basis van hun religie of overtuiging veroordeeld. Deze resolutie werd aangenomen slechts twee weken nadat aanklagers in een door Houthi gecontroleerd hoger gerechtshof in Sana’a (Jemen) een eerdere opgelegde doodstraf van een bahá’í op basis van zijn geloofsovertuiging verdedigden. Daarnaast pleitten zij voor de uitzetting van alle bahá’ís uit het land en de inbeslagname van hun eigendommen.


Tijdens de laatste hoorzitting van het hof in Sana’a, op 17 september 2019, in de zaak van de heer Hamed bin Haydara, hebben de aanklagers de rechtbank verzocht om niet alleen het vonnis van de lagere rechtbank om de doodstraf van de heer Haydara uit te voeren te bevestigen, maar om al diegenen die als bahá’ís worden beschouwd ‘onmiddellijk het land uit te deporteren’ en ‘hun inreizen in het land te verbieden’. In zijn schriftelijke verklaring heeft de aanklager de rechtbank verder verzocht om aanvullende maatregelen te nemen om de overtuigingen van bahá’ís en het tot uitdrukking brengen ervan in het land te ontmoedigen.

De volgende rechtszitting in de zaak van de heer Haydara vindt vandaag plaats, 1 oktober.

‘De internationale bahá’í-gemeenschap is gealarmeerd door de laatste schriftelijke verklaring van het Openbaar Ministerie, die niet alleen het leven van de heer Haydara bedreigt, maar ook dat van duizenden individuen die zichzelf als bahá’ís beschouwen’, zei Diane Ala’i, vertegenwoordiger van Bahá’í International Community (BIC) bij de Verenigde Naties.

In deze recente resolutie van de Mensenrechtenraad wordt opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating van alle bahá’ís die in Jemen worden vastgehouden en moeten partijen die betrokken zijn bij het gewapende conflict ‘hun willekeurige arrestaties en detenties en de intimidatie en gerechtelijke vervolging staken waaraan… [de bahá’ís] zijn onderworpen’.

In een tweede resolutie, die door Irak namens de Arabische Groep is ingediend en die op vrijdag 27 september jl. bij consensus door de Raad is aangenomen, werd uitdrukking gegeven aan ‘diepe bezorgdheid over het ernstige misbruik en de schendingen van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht in Jemen, gepleegd door alle partijen bij het conflict, met inbegrip van … vervolging op basis van religie of overtuiging … ‘.

Diane Ala’i voegde eraan toe: ‘De internationale gemeenschap zal ongetwijfeld met grote belangstelling toekijken of de rechter die de zaak van de heer Haydara voorzit, deze zorg in acht neemt en onpartijdigheid en billijkheid toont of medeplichtig wordt aan de acties van de Houthi’s die de internationale gemeenschap heeft veroordeeld als misbruik en schending van het internationale recht’.

De twee VN-resoluties bouwen voort op een rapport van de VN-groep van internationale en regionale vooraanstaande experts inzake Jemen, waarin een verscheidenheid aan oorlogsmisdaden die sinds 2014 in Jemen zijn gepleegd op een rij zijn gezet. In het rapport concludeert de Groep van vooraanstaande experts dat de Houthi’s bahá’ís blijven vervolgen op basis van hun geloof, onder meer door hen vast te houden en te beschuldigen van afvalligheid, het Bahá’í-geloof in juridische archieven openlijk te bespotten en te demoniseren, doodvonnissen uit te vaardigen en hun aanhangers te bedreigen’.

Het aanzetten tot haat tegen de bahá’ís, met name door Houthi-leider Abdel-Malek al-Houthi, was ook een bron van zorg voor de groep van vooraanstaande experts, die verklaarde dat ‘zijn woorden ernstige bezorgdheid oproepen in het licht van het huidige conflict waarin sektarische sentimenten zijn toegenomen’. Het rapport geeft verder aan dat de Houthi’s zelfs het bestaan van een bahá’í-gemeenschap in Jemen als religieuze groepering ontkennen.

Momenteel worden zes bahá’ís in Sana’a vastgehouden; vijfentwintig personen, onder wie veel bestuurders van de bahá’í-gemeenschap, worden vervolgd op basis van hun geloofsovertuiging en de veiligheid van duizenden andere bahá’ís wordt bedreigd.

Iraanse betrokkenheid

Al in mei 2017 heeft  de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst of overtuiging, dr. Ahmed Shaheed, zijn bezorgdheid uitgesproken over het feit dat ‘de recente escalatie in het hardnekkige patroon van vervolging van de bahá’í-gemeenschap in Sana’a de vervolging weerspiegelt waaronder de bahá’ís die in Iran wonen lijden’.

Gedurende de afgelopen vier jaar hebben Houthi’s tactieken gebruikt tegen de bahá’ís die vergelijkbaar zijn met die worden gebezigd door de Iraanse regering, waaronder toezicht op en monitoring van activiteiten; willekeurig vasthouden en ondervragen van individuen; invallen in huizen; inbeslagname van eigendommen en tegoeden; leiders van de gemeenschap tot doelwit maken; bahá’ís vervolgen onder valse voorwendselen, zoals beschuldigingen dat ze spionnen zijn van buitenlandse regeringen; doodvonnissen eisen; het aanzetten tot haat tegen de hele gemeenschap door opruiende toespraken van de hoogste autoriteiten. Ondanks dit alles hebben de Houthi’s, net als de Iraanse autoriteiten, schaamteloos het bestaan van elke religieuze vervolging ontkend in officiële correspondentie met internationale instellingen.

Dergelijk gedrag is consistent met aanbevelingen die zijn gedaan in een geheim memorandum dat werd goedgekeurd door de Opperste Leider van Iran in 1991, waarin staat dat ‘er een plan moet worden opgesteld om hun [de bahá’ís] culturele wortels buiten het land [Iran] weerstand te bieden en te vernietigen’.

Bron: https://www.bic.org/news/un-resolution-calls-houthis-cease-judicial-persecution-bahais