VN-rapport veroordeelt “criminalisering” en vervolging van bahá’ís in de Midden-Oosten en Noord-Afrika

DEN HAAG, 12 maart 2022—Een nieuw rapport en de bijlage daarbij, “Rechten van personen die tot religieuze of levensbeschouwelijke minderheden behoren, in situaties van conflict of onveiligheid”, door de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor vrijheid van godsdienst of overtuiging, dr. Ahmed Shaheed, hebben gewezen op de “toenemende onveiligheid die bahá’í-gemeenschappen ervaren” in een aantal landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De bijlage is de eerste keer dat een dergelijk document exclusieve aandacht schenkt aan de situatie van de bahá’ís in verschillende landen.

Dr Ahmed Shaheed, Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties, Vrijheid van godsdienst en overtuiging

Het rapport van de Speciale Rapporteur is uitgebracht tijdens de 49e zitting van de Mensenrechtenraad in Genève. De bijlage, waarin staat dat de bezorgdheid over de bahá’ís “aanhoudt en zelfs is geëscaleerd in verschillende landen”, is gebaseerd op een symposium voor internationale organisaties en regeringen, VN-experts, leden van het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van Bahá’í International Community (BIC) dat werd gehouden in november 2021.

“Het rapport van dr. Ahmed Shaheed illustreert de hachelijke situatie waarmee de bahá’ís in Iran en Jemen worden geconfronteerd”, zegt Bani Dugal, de hoofdvertegenwoordiger van de BIC bij de Verenigde Naties, “en de discriminatie die de bahá’is in Qatar en Tunesië ondergaan. We hopen dat dit rapport de acties van de leden van de Mensenrechtenraad informeert en de autoriteiten eraan herinnert dat de wereld toekijkt.”

Bahá’ís zijn niet door de wet erkend in Iran en Jemen, waar ze worden vervolgd, aldus de bijlage, en in Qatar en Tunesië worden de bahá’ís gediscrimineerd. In de bijlage wordt opgemerkt dat een gebrek aan erkenning bahá’ís blootstelt aan schendingen van hun grondrechten.

Volgens dr. Shaheed worden activiteiten van bahá’ís om hun geloof te ‘manifesteren’ in Iran gecriminaliseerd. Wetten die in 2021 aan het Iraanse strafwetboek zijn toegevoegd, kunnen het uiten van bahá’í-overtuigingen of zelfs het zich identificeren als bahá’í strafbaar stellen. De “discriminatie en vervolging van bahá’ís is door de staat aangestuurd en systematisch”, aldus de bijlage, en bahá’ís “hebben naar verluidt te maken gehad met geweld en beperkingen op het uiten van hun geloof”, vooral als deze in tegenspraak zijn met de islamitische principes”. Bahá’ís worden ook gediscrimineerd bij de toegang tot onderwijs en werk en worden “onderworpen aan lastercampagnes en uitlatingen die kunnen aanzetten tot geweld tegen hen op basis van hun geloofsidentiteit”.

In Jemen is de “discriminatie, vijandigheid en het geweld tegen de bahá’í-gemeenschap naar verluidt systematisch”, aldus de bijlage, eraan toevoegend dat de Houthi-leiders “hebben opgeroepen tot de arrestatie van bahá’ís op basis van hun geloofsidentiteit, waarbij sommigen al zijn veroordeeld, anderen gedeporteerd, bijeenkomsten binnengevallen, instellingen verboden, en zijn pogingen in de rechtbanken om hun eigendommen in beslag te nemen gaande”. Jemenieten worden ook opgehitst tot “gewelddadigheid” tegen bahá’ís in een televisietoespraak door de Houthi-leider.

Dr. Shaheed, in een indirecte verwijzing naar Iran, uit ook zijn bezorgdheid over “toenemende invloed van externe actoren in Jemen”, die deze uitdagingen mogelijk verergeren.

Bahá’ís in Qatar bevinden zich in “een precaire situatie”, aldus de bijlage, ten gevolge van “administratieve deportaties en zwarte lijsten met als gevolg verlies van werk, inkomen en scheiding van families”. En de bijlage vermeldt dat in Tunesië de regering heeft geweigerd de bahá’í-gemeenschap te erkennen. En waar bahá’ís tegen juridische uitspraken in beroep zijn gegaan, werden “discriminerende beweringen over de voorschriften van het Bahá’í-geloof, naast ongegronde zorgen met betrekking tot nationale veiligheid en sociale vrede” geuit, zo wordt gemeld.

Het rapport van dr. Shaheed benadrukt dat “Staten en niet-statelijke actoren de identiteit van religieuze of levensbeschouwelijke minderheden hebben uitgebuit om hun politieke, economische en militaire doelstellingen te verwezenlijken”, eraan toevoegend dat bahá’ís in Iran en Jemen het doelwit zijn “van haatdragende retoriek die probeert het publiek tegen hen te mobiliseren en beleid en praktijken die hen schaden te ‘legitimeren’ … autoriteiten en anderen hebben de bahá’í-gemeenschap ervan beschuldigd buitenlandse agenten of vijanden van de staat te zijn, waaronder … Israëlische spionnen”.

Het rapport stelt dat het op deze manier aanvallen van bahá’ís de wijdverbreide “angst, achterdocht en discriminatie heeft verankerd… waardoor veel leden van de bahá’í-gemeenschap zich angstiger voelen en blootstaan aan geweld”.

Het rapport bevat ook een aantal aanbevelingen. VN-lidstaten worden aangemoedigd om “hun internationale mensenrechtenverplichtingen jegens religieuze minderheden te respecteren”, waaronder de bahá’ís; relevante agentschappen binnen het VN-systeem worden aangemoedigd om “een meer samenhangende en gecoördineerde aanpak te volgen” bij het reageren op de situatie waarmee religieuze minderheden worden geconfronteerd; en zowel staten als het maatschappelijk middenveld wordt gevraagd om te overwegen nieuwe “platforms” op te richten om te pleiten voor de rechten van de bahá’ís, zoals een werkgroep ‘vrienden van bahá’ís’.

Het rapport en de bijlage zijn online beschikbaar bij het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN.

 

Achtergrond

Iran

  • De bahá’ís zijn de grootste niet-islamitische religieuze minderheid van Iran en worden sinds de islamitische revolutie van 1979 systematisch vervolgd door de regering.
  • In de jaren na de Islamitische Revolutie werden meer dan 200 bahá’ís geëxecuteerd.
  • Een beleidsdocument uit 1991, ondertekend door de hoogste leider van Iran, ayatollah Ali Khamenei, riep op om de vooruitgang en ontwikkeling van de Iraanse bahá’í-gemeenschap te “blokkeren” en om bahá’ís onderwijs en levensonderhoud te ontzeggen. Duizenden propaganda-artikelen tegen de bahá’ís worden elk jaar gepubliceerd in de staatsmedia van Iran.
  • Sinds de Islamitische Revolutie zijn honderden privé-eigendommen van de bahá’ís, waaronder huizen, kleine bedrijven en boerderijen, in beslag genomen.
  • Zie BIC.org voor uitgebreide informatie over de vervolging van de bahá’ís in Iran: https://www.bic.org/focus-areas/situation-iranian-bahais.

Jemen

  • In Jemen hebben de Houthi’s bahá’ís vervolgd en hun leiders hebben retoriek en tactieken gebruikt die erg lijken op die in Iran. Jemenitische bahá’ís hebben te maken gehad met arrestatie, gevangenschap, marteling en het risico van executie.
  • Zie BIC.org voor uitgebreide informatie over de vervolging van de bahá’ís in Jemen: https://www.bic.org/situation-in-yemen/reports-situation-yemen.

Qatar

  • Bahá’ís zijn al bijna een eeuw woonachtig in Qatar – decennia voordat het land in 1971 onafhankelijk werd. In de afgelopen decennia heeft de bahá’í-gemeenschap te maken gehad met discriminatie, beperkingen en mensenrechtenschendingen. Het cumulatieve effect van deze handelingen is nu onhoudbaar geworden omdat ze de levensvatbaarheid van de gemeenschap bedreigt.
  • Bahá’ís worden geconfronteerd met discriminatie op het werk, niet-verlenging van werkvergunningen, uitzettingen en plaatsing op de zwarte lijst. Ze hebben ook te maken gehad met aanvallen op hun begraafplaatsen.
  • De BIC en de Bahá’í-gemeenschap van Qatar hebben verschillende pogingen ondernomen om de Qatarese regering rechtstreeks bij deze kwestie te betrekken. Ondanks herhaalde toezeggingen van de regering om de zaak te onderzoeken, is de situatie verder verslechterd.

Tunesië

  • Tunesische bahá’ís zijn al lang een integraal onderdeel van de Tunesische samenleving en hebben bijgedragen aan het welzijn van het land, ook in kwesties van coëxistentie, zoals bij het opstellen van artikel 6 van de grondwet van 2014 na de Jasmijnrevolutie van 2011. Maar meer onlangs heeft de Tunesische regering zich officieel verzet tegen de erkenning van bahá’ís en heeft zij beroep aangetekend tegen een eerdere rechterlijke beslissing om de registratie toe te staan.
  • Zowel de Moefti van de Republiek als de Minister van Religieuze Zaken hebben de bahá’ís als ongelovigen bestempeld.
  • Bahá’ís zijn er niet in geslaagd hun overledenen te begraven volgens de bahá’í-begrafenisrituelen omdat de regering hun geen eigen begraafplaatsen heeft toegewezen – ondanks het feit dat ze ook geen gebruik mogen maken van islamitische begraafplaatsen.

Bron: https://www.bic.org/news/un-report-decries-criminalisation-and-persecution-bahais-across-mena-region