Sterk signaal van Verenigde Naties naar Iran over nakomen verplichtingen mensenrechten

Den Haag, 20 november 2014 – De Derde Commissie van de Verenigde Naties heeft een sterk signaal afgegeven richting Iran en op vermanende wijze gezegd dat de regering in dat land haar internationale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten na moet komen.

De Derde Commissie van de Algemene Vergadering nam een resolutie aan (78 landen stemden voor, 35 tegen en 69 landen onthielden zich van stemming), waarin ‘diepe bezorgdheid’ werd uitgesproken over de voortgaande en steeds terugkerende schendingen van mensenrechten in Iran.

De resolutie telde zes pagina’s. Opgesomd werden het hoge aantal executies, martelingen, beperkingen op het vlak van vrijheid van vergadering en meningsuiting, het onder vuur nemen van journalisten, ernstige ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en religieuze discriminatie, onder meer tegen de Iraanse bahá’ís. Over al deze punten werd grote zorg uitgesproken in de resolutie.

‘Passages in deze resolutie zenden een sterk signaal naar Iran dat, ondanks internationale hoop op verbetering van de relaties, de internationale gemeenschap niet blind is voor schendingen van mensenrechten in dat land’, zei Bani Dugal, die BIC (Bahá’í International Community) vertegenwoordigt bij de Verenigde Naties in New York. ‘Het maakt ook duidelijk dat de internationale gemeenschap de herhaalde beweringen van Iran dat de mensenrechten verbeteren niet accepteert. Zeker voor Iraanse bahá’ís is er niets verbeterd en de atmosfeer van religieuze discriminatie in het hele land is alleen maar verslechterd’.

De goedkeuring van de resolutie in de Derde Commissie van de VN sluit aan op recente rapporten van secretaris-generaal Ban Ki-Moon en speciale rapporteur Ahmed Shaheed, die beiden in sterke bewoordingen alarm hebben geslagen over de uitgebreide en voortdurende schendingen van mensenrechten in Iran. Ban Ki-Moon merkte bijvoorbeeld op dat er geen verbetering is opgetreden in de mensenrechtensituatie van religieuze en etnische minderheden. ‘Religieuze minderheden als de bahá’ís en de christenen worden geconfronteerd met schendingen die geworteld zijn in de wet en in de praktijk van alle dag’, zo schreef hij.

Dr. Shaheed, speciale onderzoeker van de Verenigde Naties naar de mensenrechten in Iran, benoemde ook een breed scala van schendingen, van het ontbreken van een correct juridisch proces, in het bijzonder bij terechtstellingen tot ‘voortdurende willekeurige arrestaties, gevangenzetting en vervolging van individuen vanwege het uitoefenen van hun fundamentele rechten.’

Dr. Shaheed wijdde tien paragrafen aan de onafgebroken vervolging van de Iraanse bahá’ís en stelde vast dat zij op uitgebreide schaal worden gediscrimineerd als het gaat om onderwijs en werk en dat meer dan honderd bahá’ís gevangen worden gehouden.

De resolutie wees ‘met bezorgdheid’ op het feit dat Iran een ‘slechte staat van dienst’ heeft bij het nakomen van de beloften die het land vier jaar geleden had gedaan tijdens zijn eerste Universal Periodic Review in de Mensenrechtenraad.

De resolutie belichtte specifiek Iran’s ‘voortgaande discriminatie, vervolging en schending van de mensenrechten’ van bahá’ís, riep op tot vrijlating van de zeven gevangen gehouden Iraanse bahá’í-leiders, het beëindigen van het ‘criminaliseren van inspanningen – van de bahá’ís zelf – om hoger onderwijs te geven aan bahá’í-jongeren’, en de algehele ‘emancipatie’ van de Iraanse bahá’í-gemeenschap.

De resolutie was opgesteld door Canada en kreeg ondersteuning van 45 landen. Het was de 27e jaarlijkse resolutie over mensenrechten in Iran die door de Algemene Vergadering van de VN werd aangenomen sinds 1985.

Evenals bij eerdere resoluties, riep het Iran op om internationale waarnemers voor mensenrechten in Iran toe te laten – iets dat de afgelopen negen jaar niet meer heeft plaatsgevonden, ondanks het feit dat Iran sinds 1968 een ondertekenaar is van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.

Bron: http://news.bahai.org/story/1030