DEN HAAG, 4 april 2023 – Een brutale en barbaarse daad van de Iraanse autoriteiten is de afgelopen dagen in Teheran aan het licht gekomen. Een overleden bahá’í werd op 30 maart begraven op de Khavaran-begraafplaats, in de buurt van Teheran, door een agent van het Ministerie van Inlichtingen, zonder dat de familie van de overledene op de hoogte werd gesteld en in strijd met de regels rondom bahá’í-begrafenissen.
De agent had geëist dat de familie een exorbitante vergoeding zou betalen voor het begraven op één van de percelen die al eigendom waren van en beheerd werden door de Bahá’í-gemeenschap. Hij dreigde de familie dat het niet inwilligen van zijn eisen ertoe zou leiden dat de begrafenis zou plaatsvinden op een plek naast de bahá’í-begraafplaats, een plek die voorheen door de regering werd gebruikt om geëxecuteerde politieke gevangenen te begraven.
En in een verdere ontwikkeling tijdens het weekend dreigde dezelfde agent een andere bahá’í onder dezelfde omstandigheden te begraven als de familie van de overledene ook weigerde toe te geven aan zijn eisen.
“Welke dreiging vormen de doden dat zij deze meedogenloze behandeling door de Iraanse regering rechtvaardigen?” zei Simin Fahandej, een vertegenwoordiger van de Baha’i International Community (BIC) bij de Verenigde Naties, “Dat ze de vervolging van bahá’ís zelfs verlengen tot na hun dood, nadat ze in elk aspect van hun leven al onderdrukt waren?”
De voormalige bahá’í-begraafplaats in Teheran, een prachtig gecultiveerd terrein van ongeveer 80.000 vierkante meter, gebouwd vóór de islamitische revolutie van 1979, werd in 1980 in beslag genomen en vernietigd. Een kleiner kaal stuk land grenzend aan een massagraf werd vervolgens door de loco-burgemeester van Teheran overgedragen aan de gemeenschap.
Nu wordt de bahá’ís gevraagd hoge vergoedingen te betalen om hun doden op hun eigen begraafplaats te mogen begraven volgens hun eigen regels. Medewerkers van de bahá’í-begraafplaats zijn gevangengezet en nabestaanden van familieleden zijn zelfs met gevangenisstraf bedreigd.
Talrijke andere bahá’í-begraafplaatsen in Iran zijn de afgelopen 40 jaar ook in beslag genomen of ontheiligd.
“Bahá’ís worden al meer dan vier decennia geconfronteerd met problemen rondom begrafenissen. Maar het is meer dan wreed om zowel die bahá’ís wier familieleden zonder formele begrafenisrituelen worden begraven, als die families wier geliefden al zijn begraven op een eerder gebruikt stuk grond, nog meer verdriet te doen”, voegde mevrouw Fahandej toe.
Twee jaar geleden, als onderdeel van een systematische 43-jarige campagne om de bahá’ís te vervolgen, begonnen de Iraanse autoriteiten de gemeenschap te verbieden hun deel van de Khavaran-begraafplaats te gebruiken en eisten dat de bahá’ís een aangrenzend terrein gebruikten dat voorheen werd gebruikt als massagraf.
De bahá’ís weigerden uit respect voor de doden en hun nabestaanden.
Eerder deze week, toen de bahá’ís een prominent lid van de gemeenschap, de heer Behzad Majidi, wilden begraven, probeerde de agent van het Ministerie van Inlichtingen, Masoud Momeni, de bahá’ís een exorbitant bedrag in rekening te brengen om de begrafenis mogelijk te maken binnen het stuk dat eigendom is van de bahá’ís. De bahá’ís weigerden dit uit principe, aangezien andere minderheden met percelen in hetzelfde grotere complex dergelijke vergoedingen niet hoeven te betalen. De actie leidde ertoe dat de bahá’ís hun eigen begraafplaats niet mochten gebruiken.
De heer Momeni, die in april 2021 de bahá’í-gemeenschap de controle over de bahá’í-begraafplaats ontnam, en wiens aansluiting bij het Ministerie van Inlichtingen werd onthuld door het gemeentepersoneel van Teheran, begroef vervolgens de heer Majidi op de plaats van het massagraf zonder de regels rondom bahá’í-begrafenissen te respecteren. Ook informeerde hij niet de dierbaren van de overledene, en ontnam hen aldus de mogelijkheid om bij de begrafenis aanwezig te zijn.
Zijn actie was een duidelijke vergelding tegen de bahá’ís en een schending van hun eigendomsrechten en begrafenisrituelen. De heer Momeni heeft ook begraafplaatswerkers opgedragen om de scheidingswanden tussen de bahá’í-begraafplaats en het massagraf te verwijderen, in een verdere poging om het eigendom en de identiteit van de bahá’í-begraafplaats uit te wissen.
“De onmenselijke acties van de Iraanse regering kennen geen grenzen, zelfs niet in de dood,” zei mevrouw Fahandej, “Nu proberen de autoriteiten velen tegelijkertijd te vervolgen, beide uit gebrek aan respect voor de begrafenisrechten van de bahá’ís, en door de ontheiliging van de rustplaats van duizenden anderen. Bahá’ís accepteren deze pogingen uit principe niet.”
De meest recente vervolging van de Iraanse Bahá’í-gemeenschap – die gericht was op individuen terwijl ze rouwden om het verlies van dierbaren – komt op het moment dat honderden families in heel Iran rouwen om een wijdverspreid verlies van mensenlevens.
Achtergrond
Vóór de revolutie bezat de bahá’í-gemeenschap in Teheran een prachtig aangelegd en passend terrein op de begraafplaats van ongeveer 80.000 vierkante meter. In 1981 werd deze centrale bahá’í-begraafplaats in Teheran geconfisqueerd. De regering egaliseerde vervolgens het terrein, waar meer dan 15.000 graven lagen, verwijderde grafstenen en verkocht de grafstenen van waarde. In de jaren negentig werd het terrein verder ontheiligd toen de lichamen van de bahá’ís werden opgegraven en oneervol op vrachtwagens werden geladen. Bulldozers werden vervolgens gebruikt om het terrein vrij te maken voor de bouw van het “Khavaran Cultureel Centrum”.
De uitvoerend directeur van de Behesht-e Zahra Organization (de instantie die de grote Khavaran-begraafplaats van Teheran beheert) kondigde later aan dat een stuk onvruchtbaar land van 27.000 vierkante meter zonder faciliteiten ter vervanging was overgedragen aan de bahá’í-gemeenschap. De gemeenschap heeft hier een open groene ruimte ontwikkeld met een mortuarium, een omringende muur en in- en uitgangspoorten aan de Khavaran Road. Andere minderheidsgemeenschappen hebben ook aparte begraafplaatsen binnen hetzelfde grotere complex. De nieuwe bahá’í-begraafplaats lag naast de Armeense begraafplaats, binnen hetzelfde grotere complex, en naast een massagraf van politieke slachtoffers.
De Khavaran-begraafplaats in Teheran is de laatste rustplaats voor duizenden politieke slachtoffers die in de jaren tachtig door de nieuwe Islamitische Republiek zijn geëxecuteerd en in een massagraf zijn geplaatst.
Pogingen om de nabestaanden van bahá’ís exorbitante bedragen in rekening te brengen voor het gebruik van de bahá’í-begraafplaats in Teheran, en vervolgens de overledene boven op het massagraf uit de jaren 80 te begraven wanneer ze principieel weigeren, is een poging om zowel de nagedachtenis van duizenden politieke slachtoffers uit te wissen terwijl ze de vervolgde Iraanse bahá’í-gemeenschap nog meer schade berokkenen.
Sinds de Islamitische Revolutie van 1979 heeft de Iraanse regering de mogelijkheid van de bahá’ís om hun doden te begraven belemmerd en zelfs geblokkeerd.
Bahá’í-begrafenispraktijken vereisen dat de overledene met waardigheid en respect wordt behandeld en dat er een specifiek gebed wordt gelezen. Geen van beide vereisten is nageleefd bij het begraven van de heer Majidi.
Sinds 1979 worden de bahá’ís in Iran systematisch vervolgd door willekeurige detentie, veroordeling tot gevangenisstraf op ongegronde beschuldigingen, ontzegging van onderwijs en middelen van bestaan, hun huizen worden geconfisqueerd en verwoest, ze worden besmeurd met haatzaaiende uitlatingen en hun graven worden ontheiligd, als onderdeel van een campagne om de bahá’í-gemeenschap in Iran te vernietigen.