DEN HAAG, 27 oktober 2023 – Een nieuwe editie van “De Bahá’í-kwestie: Vervolging en veerkracht in Iran” is gelanceerd door de Bahá’í International Community (BIC) op het kantoor van de Verenigde Naties.
Twee Speciale rapporteurs van de Verenigde Naties, Javaid Rehman en Nazila Ghanea, en de ambassadeur van Canada bij de VN, H.E. Robert Rae, spraken op het lanceringsevenement, dat werd bijgewoond door hoge diplomaten van VN-lidstaten uit verschillende regio’s en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Het document – dat zijn naam ontleent aan een memorandum uit 1991, ondertekend door de Iraanse Opperste Leider Ali Khamenei, waarin de “bahá’í-kwestie” aan de orde wordt gesteld en waarin wordt opgedragen de “vooruitgang en ontwikkeling” van Iraanse bahá’ís te “blokkeren” – zal worden gedeeld met VN-instanties, regeringsfunctionarissen over de hele wereld, mensenrechtenactivisten, journalisten en academici.
Al 44 jaar, sinds de Islamitische Revolutie van Iran in 1979, wordt de Bahá’í-gemeenschap daar ernstig vervolgd. Bahá’ís zijn geëxecuteerd, hun eigendommen zijn in beslag genomen, hun is het recht op onderwijs ontzegd, zij zijn bestaansmiddelen ontzegd, ze zijn het slachtoffer van voortdurende haatzaaiende taal en zelfs het recht om in waardigheid begraven te worden, is hun ontzegd.
“De publicatie De bahá’í-kwestie onderzoekt verschillende implicaties van het memorandum uit 1991,” zegt Bani Dugal, hoofdvertegenwoordiger van de Bahá’í International Community bij de Verenigde Naties, “waaronder de historische en religieuze motieven voor de vervolging waarmee de bahá’ís in Iran worden geconfronteerd, de wettelijke en praktische methoden die door de Iraanse regering worden gebruikt, de reactie van de bahá’í-gemeenschap en hoe de internationale gemeenschap de bahá’ís kan steunen.”
“Bahá’ís in Iran en over de hele wereld houden van Iran en het Iraanse volk en zien het land als de wieg van hun Geloof. Maar vanaf het begin is het Geloof gezien als een bedreiging … maar bahá’ís geven zich niet over en nemen niet de kenmerken van hun onderdrukkers aan,” voegt mevrouw Dugal eraan toe.
Z.E. ambassadeur Robert Rae van Canada, wiens land een jaarlijkse resolutie sponsort in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de mensenrechtencrisis in Iran, zei dat de vervolging waarmee de bahá’ís te maken hebben, in contrast staat met de principes en handelingen van de gemeenschap.
“Het is glashelder dat religieuze minderheden nog steeds te maken hebben met discriminatie, vervolging en onrechtvaardige pesterijen vanwege hun religie of geloof,” zei ambassadeur Rae, ook al is de bahá’í-leer “gebaseerd op vrede, eenheid, op diversiteit die wordt overstegen door een gemeenschappelijke menselijkheid; een religie die zich een paar honderd jaar geleden begon uit te drukken in Iran en nieuwe leden en volgelingen heeft weten aan te trekken over de hele wereld, inclusief in mijn eigen land, Canada.”
“De kwestie van de vrijheid van religieuze expressie binnen Iran en de consequente weigering van Iran om de noodzaak van pluralisme te accepteren … is een extreem belangrijk aspect van hoe je vrijheid in een land meet,” zegt ambassadeur Rae.
Javaid Rehman, de Speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran, zei bij de lancering dat “hoop het laatste is wat we moeten opgeven”.
“Ik ben hoopvol … het Iraanse volk is een geweldig volk [en] er is zoveel dat Iran zou kunnen bieden. Als het volk van Iran de kans krijgt, kan het land een baken van mensenrechten, vooruitgang, ontwikkeling en inspiratie zijn voor de rest van het Midden-Oosten en voor de rest van de wereld,” zei de heer Rehman.
De BIC hoopt dat het document, dat wordt omschreven als een “gids met hulpmiddelen” over 44 jaar systematische vervolging door de Iraanse regering van de religieuze bahá’í-minderheid in het land, meer bewustzijn zal creëren over de vervolging van bahá’ís door de Iraanse regering en deze ter verantwoording zal roepen.
Nazila Ghanea, de Speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging, voegde eraan toe dat “De bahá’í-kwestie” als publicatie “een les is in het documenteren van mensenrechten”.
“De pure hardnekkigheid van het beleid van de Iraanse regering zit hem in de bizarre en valse beweringen die ze steeds weer uit de hoge hoed toveren in een poging om de vervolging van de bahá’ís te rechtvaardigen,” voegde mevrouw Ghanea eraan toe, verwijzend naar bewijsmateriaal in de publicatie. We moeten duidelijk communiceren en nieuwe en jongere generaties overtuigen om hen te informeren over en te doordringen van de ernst en de geschiedenis van de vervolging van de bahá’ís in Iran. Vooral in deze dagen van nepnieuws kunnen we er niet van uitgaan dat de geschiedenis goed wordt begrepen.”
“De vervolging nadert misschien haar 44e jaar, maar we kunnen het niet normaliseren of zien als symptomatisch voor de Iraanse cultuur en realiteit. Het is niet de toekomst van Iran,” zei mevrouw Ghanea.