Den Haag, 17 december 2021—De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) heeft in een resolutie de Iraanse regering opgeroepen een einde te maken aan de discriminatie van minderheden in Iran, waaronder de bahá’í-gemeenschap, de grootste niet-islamitische religieuze minderheid van Iran. De stemming bevestigt een resolutie die de Derde Commissie al in november aan heeft genomen.
De resolutie, goedgekeurd door de 76e zitting van de Algemene Vergadering en ingediend door Canada en 47 mede-ondertekenaars uit alle regio’s, werd aangenomen met 78 stemmen voor, 31 tegen en 69 onthoudingen.
‘De internationale gemeenschap heeft opnieuw het hoogste orgaan gebruikt om de Islamitische Republiek op te roepen haar mensenrechtenverplichtingen na te komen en de rechten van de bahá’ís te respecteren’, zei Bani Dugal, hoofdvertegenwoordiger van BIC (Bahá’í International Community) bij de Verenigde Naties. ‘We zijn dankbaar voor deze constante steun en we hopen dat de Iraanse regering gehoor zal geven aan deze oproep.’
Resoluties over de mensenrechtensituatie in Iran zijn ingediend en goedgekeurd sinds het begin van de jaren tachtig, waardoor het een van de meest langdurige en verontrustende mensenrechtenkwesties van de VN is. De bahá’ís hebben te maken met pesterijen en intimidatie, willekeurige detentie in strijd met een eerlijke procesgang, aanzetten tot haat in de media en vanaf de kansel, ontzegging van zakelijke vergunningen en middelen van bestaan, ontzegging van toegang tot hoger onderwijs en inbeslagname van eigendommen.
Bij een van de laatste incidenten, in het dorp Kata, werden dertien geïrrigeerde landbouwgronden van bahá’ís zonder hun toestemming openbaar geveild. De veiling vond plaats tijdens een ernstig watertekort in Iran, wat mogelijk een voorwendsel is geweest van autoriteiten die jarenlang hebben geprobeerd om bahá’í-eigendommen te onteigenen.
Talloze andere gevallen van vervolging van bahá’ís in Iran – een constante lijn sinds de Islamitische Revolutie van 1979 – zijn de afgelopen maanden ook gemeld. Landeigendommen van bahá’ís in Semnan, Roshankouh en Ivel zijn in beslag genomen; artikelen met haatpropaganda tegen bahá’ís zijn toegenomen; er is nieuw bewijs naar voren gekomen van de religieuze vooroordelen die ten grondslag liggen aan het beleid van Iran om bahá’ís uit het hoger onderwijs te weren en er zijn officiële documenten aan het licht gekomen met gedetailleerde maatregelen die door veiligheidsdiensten zijn verordonneerd om de bahá’í-gemeenschap te onderdrukken.
Nieuwe wetten in het Iraanse Wetboek van strafrecht, artikelen 499 bis en 500 bis, die religieuze praktijken voor bahá’ís verder strafbaar stellen, en die ook van invloed zijn op soefi’s, atheïsten en gemeenschappen met overtuigingen die niet worden erkend door de Iraanse grondwet, werden ook aangepakt door de motie. Met name artikel 500 bis stelt rechters in staat om bahá’ís tot vijf jaar gevangenisstraf op te leggen voor het delen van hun overtuigingen met anderen.
“Bahá’ís bekeren niet, maar de vrijheid om iemands geloof met anderen te delen is een onvervreemdbaar recht volgens de beginselen van vrijheid van godsdienst en overtuiging en een onlosmakelijk onderdeel van het bahá’í-leven”, zei mevrouw Dugal. “Iran moet handelen naar deze laatste resolutie van de Verenigde Naties door de rechten van de bahá’ís te respecteren – inclusief hun recht om hun geloof te volgen en dit met anderen te delen.”
Bron: https://www.bic.org/news/un-general-assembly-calls-iran-eliminate-religious-discrimination