DEN HAAG – 8 januari 2018
Op 2 januari 2018 vaardigde een gespecialiseerd strafhof in Sana’a, Jemen een vonnis uit zonder weerga in de vervolging van de bahá’ís in Jemen. De rechter veroordeelde de heer Hamed bin Haydara tot de doodstraf vanwege zijn religieuze overtuigingen, en riep op tot de ontbinding van alle bahá’í-raden, waardoor andere bahá’í-gevangenen en de bahá’í-gemeenschap als geheel direct in gevaar zijn.
Na een langslepende rechtszaak en een wrede, vier jaar durende gevangenschap, werd de laatste rechtszitting gehouden waar verweerder, de heer Haydara, niet bij aanwezig mocht zijn. Tijdens de hoorzitting riep de plaatselijke rechter, de heer Abdu Ismail Hassan Rajeh, op tot de executie van de heer Haydara en de inbeslagname van al zijn bezittingen, onder het voorwendsel dat de heer Haydara contact had gehad met het Universele Huis van Gerechtigheid, het hoogste bestuursorgaan van de bahá’ís, dat zich in Israël bevindt. Het vonnis vereist dat de uitvoering, waarvan de datum onbekend is, in het openbaar zal worden uitgevoerd. Het vonnis vraagt ook om ontbinding van de bahá’í-raden, wat sterk doet denken aan de vervolging van de bahá’ís in Iran in de jaren tachtig. De advocaat van de heer Haydara tekende onmiddellijk hoger beroep aan tegen de rechterlijke uitspraak.
Bani Dugal, hoofdvertegenwoordiger van de Bahá’í International Community bij de Verenigde Naties, verklaarde: “Deze laatste onderdrukkende maatregel jegens de heer Haydara en de bahá’ís van Jemen als geheel is ongekend en zeer alarmerend, temeer omdat men duidelijk de sporen kan zien van de vervolging van de bahá’ís door de Iraanse regering. Wij roepen de Houthi-autoriteiten op om gerechtigheid hoog te houden en deze onrechtvaardige uitspraak te niet te doen en de heer Haydara en alle andere bahá’í-gevangenen onmiddellijk vrij te laten. We roepen de internationale gemeenschap op om zich tegen dit vonnis uit te spreken en verdere gruweldaden te voorkomen die plaatsvinden tegen de overige bahá’í-gevangenen en de duizenden andere Jemenitische bahá’ís.”
De heer Haydara werd willekeurig gearresteerd op zijn werkplek op 3 december 2013 en werd vastgehouden in Sana’a, Jemen waar hij gedurende enkele maanden herhaaldelijk werd gemarteld, gedwongen werd om papieren te ondertekenen terwijl hij geblinddoekt was en geen bezoekers mocht ontvangen, waaronder zijn vrouw en dochters. Na zijn arrestatie werd er ook een inval gedaan in zijn huis en werden zijn papieren en computer in beslag genomen door de Nationale Veiligheidsdienst.
Zijn eerste rechtszitting vond plaats op 18 januari 2015, ruim een jaar nadat hij was gearresteerd, waar hij niet bij aanwezig mocht zijn. Bovendien werden pas op dat moment formele, ongegronde en onzinnige aanklachten tegen hem ingebracht. Sindsdien zijn meer dan de helft van de bijna veertig rechtszittingen afgelast onder verschillende voorwendselen, waaronder ziekte of onverklaarde afwezigheid van de rechter. Gedurende zijn vier jaar durende gevangenisstraf is de heer Haydara herhaaldelijk de behandeling ontzegd van medische aandoeningen, die zich als gevolg van de martelingen die hij onderging hebben ontwikkeld. Het is vermeldenswaard dat tijdens deze rechtszaak geen enkel steekhoudend bewijsmateriaal werd gepresenteerd, een feit dat meerdere malen werd vermeld door de rechter zelf in de laatste rechtszittingen aan de aanklager. Deze vaststelling van gebrek aan bewijs werd op een merkwaardige en onverwachte manier gevolgd door het summiere vonnis op 2 januari 2018 om de heer Haydara de doodstraf op te leggen.
Flagrante schendingen van fundamentele mensenrechten van de bahá’ís van Jemen zijn gedocumenteerd door de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, de Speciale Rapporteur voor Vrijheid van Godsdienst of Overtuiging, de VN Mensenrechtenraad en internationale organisaties zoals Amnesty International (inzake de arrestatiegolf in april 2017, en zij roepen op tot vrijlating van de heer Haydara).
Bron: https://www.bic.org/news/yemeni-bahai-receives-death-sentence-persecution-escalates