De Tafels van ‘Abdu’l-Bahá aan Den Haag schetsen de vereisten voor een spirituele basis voor vrede. De honderd jaar oude brieven zijn deze week gememoreerd door de Nederlandse bahá’í-gemeenschap.
DEN HAAG, 19 december 2019 (BWNS) – Het was 17 december, een eeuw geleden dat ‘Abdu’l-Bahá een brief aan Den Haag schreef, een verkenning van diepgaande maatschappelijke veranderingen die nodig zijn voor het bereiken van internationale vrede. Zijn twee brieven aan Den Haag staan bekend als ‘Tablets to The Hague’. Ter markering van deze historische gebeurtenis hield de bahá’í-gemeenschap een speciale herdenkingsbijeenkomst in het nationaal bahá’í-centrum in Den Haag.
Deelnemers – onder wie religieuze leiders – bespraken thema’s uit de brieven aan Den Haag. ‘Vrede is de hartenwens van de mensheid en ‘Abdu’l-Bahá helpt ons in zijn eerste brief om te zien hoe we dat kunnen bereiken’, aldus Marga Martens, vertegenwoordiger van de Nederlandse bahá’í-gemeenschap. ‘Vrede is onvermijdelijk, maar we moeten hard werken om die staat in de wereld te bereiken’.
In zijn toespraak tot het uitvoerend comité van de Centrale Organisatie voor Duurzame Vrede in Den Haag schrijft ‘Abdu’l-Bahá in de openingsregels van de Tafel: ‘Uw intentie verdient duizend keer te worden geprezen, omdat u de wereld van de mensheid dient en dit is bevorderlijk voor het geluk en welzijn van iedereen’.
In de Tafel legt ‘Abdu’l-Bahá uit dat vrede een transformatie in het menselijk bewustzijn vereist en een toewijding aan fundamentele spirituele principes die door Bahá’u’lláh zijn opgetekend, zoals onder meer de afschaffing van alle vormen van vooroordelen, de harmonie van wetenschap en religie en de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen.
Een fotografische chronologie die onlangs op een website in Nederland is gepubliceerd door Jelle en Adib de Vries werpt licht op gebeurtenissen rond ‘Abdu’l-Bahá’s Tafels aan Den Haag. De website beschrijft hoe twee bahá’ís in Iran, Ahmad Yazdani en ‘Ali-Mohamed Ibn-i-Asdaq, in 1915 aan ‘Abdu’l-Bahá schreven over de Centrale Organisatie voor Duurzame Vrede. Hij moedigde hen aan om de Organisatie kennis te laten maken met de bahá’í-leer over vrede. De organisatie schreef in 1916 aan ‘Abdu’l-Bahá, maar de communicatie met het Heilige Land werd in oorlogstijd geblokkeerd.
De brief van de organisatie bereikte ‘Abdu’l-Bahá in Haifa, Israël pas drie jaar later, in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. ‘Abdu’l-Bahá reageerde onmiddellijk en stuurde Ahmad Yazdani en ‘Ali-Mohamed Ibn-i-Asdaq naar Den Haag om zijn boodschap persoonlijk over te brengen. Volgens het onderzoek van Jelle de Vries kwamen ze in mei 1920 aan in Den Haag om te ontdekken dat de Centrale Organisatie voor Duurzame Vrede niet echt actief meer was.
Desalniettemin antwoordde de organisatie op de brief van ‘Abdu’l-Bahá hetgeen leidde tot een brief die bekend staat als de Tweede Tafel aan Den Haag. Daarin verklaart Hij dat ‘ons verlangen naar vrede niet alleen is afgeleid van het verstand, maar ook een kwestie van religie en een van de eeuwige grondslagen van het geloof van God is’.
Het doel van wereldvrede staat centraal in het Bahá’í-geloof. In 1867 en 1868 richtte Bahá’u’lláh een buitengewone reeks brieven tot de koningen en heersers van de wereld en drong er bij hen op aan om hun verschillen opzij te zetten, een systeem van collectieve veiligheid te ontwikkelen en zich te richten op ontwapening, te strijden voor de zaak van gerechtigheid, om de grootst mogelijke zorg en aandacht te tonen voor het welzijn en de rechten van de armen en om te werken aan een duurzame vrede.
Van 1911 tot 1913 sprak ‘Abdu’l-Bahá tijdens zijn reizen door Europa en Noord-Amerika uitgebreid over de noodzaak van vrede en waarschuwde hij dat Europa op de rand van een oorlog stond.
In een brief van 28 november 1931 stelt Shoghi Effendi dat de eenheid van de mensheid ‘niet minder vereist dan de wederopbouw en demilitarisering van de hele geciviliseerde wereld – een wereld die organisch is verenigd in alle essentiële aspecten van haar leven …’.
Het Universele Huis van Gerechtigheid, het hoogste bestuursorgaan van de internationale bahá’í-gemeenschap, schreef in oktober 1985 een belangrijke boodschap over wereldvrede, bekend als ‘De Belofte van Wereldvrede’. In januari 2019 bracht het Huis van Gerechtigheid ook een boodschap uit over de hedendaagse uitdagingen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, waarin staat dat ‘het vestigen van vrede een plicht is waartoe het hele menselijke ras wordt opgeroepen’. Het Universele Huis van Gerechtigheid verklaart verder dat hoewel ‘wereldeenheid mogelijk – nee, onvermijdelijk – is, kan deze uiteindelijk niet worden bereikt zonder onvoorwaardelijke acceptatie van de eenheid van de mensheid’.
‘Eenheid bevat in de bahá’í-visie het essentiële concept verscheidenheid, waarmee het zich onderscheidt van uniformiteit’, schrijft het Huis van Gerechtigheid. ‘Door liefde voor alle mensen, en door minder belangrijke loyaliteiten ondergeschikt te maken aan het hoogste belang van de mensheid, kan de eenheid van de wereld verwezenlijkt worden, en kunnen de onmetelijke hoeveelheid uitingen van menselijke diversiteit hun hoogste vervulling vinden’.