100 jaar geleden arriveerde de Tafel aan Den Haag

Honderd jaar geleden schreef ‘Abdu’l-Bahá, zoon van de Grondlegger van het Bahá’í-geloof, op hun uitnodiging een brief aan de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede in Den Haag, waarin hij een aantal stappen formuleerde die noodzakelijk zijn om het proces naar wereldvrede concreet te maken.

Nieuwsbericht Den Haag

De reis van ‘Abdu’l-Bahá’s tafel aan Den haag

Het Vraagstuk van Universele Vrede

Meer informatie over ‘Abdu’l-Bahá

Nieuwsbericht Den Haag

Het Vraagstuk van Universele Vrede

Foto-chronologie

Meer informatie over ‘Abdu’l-Bahá

Deze brief wordt ook wel de Tafel aan Den Haag genoemd, het Vraagstuk van Universele Vrede. De brief, in december 1919 geschreven, werd door twee Perzische bahá’ís persoonlijk vanuit Haifa naar Den Haag gebracht, en werd eind mei 1920 bij de vredesorganisatie afgeleverd. In Nederland, maar ook internationaal zal dit jaar worden stilgestaan bij dit memorabele moment 100 jaar geleden.
De genoemde brief verwoordt verschillende principes die nodig zijn om wereldvrede binnen handbereik te brengen. Eén van deze principes betreft het uitbannen van vooroordelen en aannames op het gebied van religie, ras, politiek, economie en nationaliteit. “Deze vooroordelen vernietigen het bouwwerk van de mensheid”, schrijft ‘Abdul-Bahá en waarschuwde dat zolang wij vast blijven houden aan deze vooroordelen de mensheid geen rust zal kennen. Andere beginselen die in de brief worden genoemd zijn onder meer universele educatie voor alle mensen en gelijkwaardigheid van man en vrouw. Vrede is onvermijdelijk,  de vraag is echter hoe lang gaan we er als mensheid over doen om dat te bereiken. Gaan we als mensheid eerst nog heel lang lijden, of kiezen we wegen die dit proces kunnen verkorten.

‘Religie moet de oorzaak zijn van vriendschap, anders brengt zij geen vruchten voort’ – ‘Abdu’l-Bahá